WAT IK ZIE:


Zwarte inkt, in lijn gezet op wit papier,

blijft even glanzend bol liggen

en wordt dan dof en vlak.

Door mijn wimpers valt zonlicht

en breekt in honderdduizend kleuren.

Schelpen zo groot als vlooien, veranderen 

In marmeren paleizen, onder het vergrootglas van mijn moeder.

Aangespoelde blauwe Wulken met open buiken, platgetrapt.

Na de storm, in de vloedlijn met mesheften en kadavers, 

een Wenteltrap (Epitonium clathratulum) met nog wat roze bij de mond.

De Grote Mantelmeeuw met transparante vleugels landt op tafel,

op hoofd met gouden uitsteeksels, hemelsblauw  achter wit kant.

Snoeren bloedkoraal, korsetten stijf van baleinen, strakgetrokken veters.

Bh bandje snijdt in vlees, wijde rokken van groot gewicht.

Damast met gouddraad, het haakt aan droge vingers.

In een koffertje van vroeger, kostbaarheden, een veertje van een mus,

een plastic poppenbedje, spelden met glazen knoppen in alle kleuren,

het hoofd van barbie, zonder haar.

Een boos kind, een klein hondje.

Man vangt vis, vrouw vangt vis, vrouw houdt van onmogelijke vis.

Niet lachend meisje met ongelijke ogen,

Oude vrouw met voor altijd verbaasde blik.

Sepia kleurige foto’s, niemand beweegt, de blik gericht

op iets, voorbij de foto.

Alleen met ballonnen, geen gasten.

Roze tafels, oranje vlaggetjes en toch geen feest,

wel bier en ook patat, bijna op.

Mijn hoofd geschrokken van de spiegel,

een roze jurkje dat nooit meer past.